zaterdag 31 januari 2009

Ervaringen van een cactusliefhebber deel 2

Wat speurwerk op het internet naar natuurlijke standplaatsen van cactussen en cheilanthes, levert zeker overeenkomsten op, al zijn er plekken waar het beslist te bar is voor de laatste.



Daar is het succulent-zijn een must om te kunnen overleven. Waar de cheilanthes het redt, kunnen de cactussen dat ook wel, maar omgekeerd zeker niet; zij zijn meer gespecialiseerd in het overleven gedurende droge periodes. Sommige kunnen wel twee jaar zonder water overleven. Ik vrees dat cheilanthes dat niet lukt. Al zijn er wel plekken waar je jezelf afvraagt hoe het mogelijk is dat het varentje het volhoudt ..





Dit zijn toch plaatsen die voor een cactus niet uitzonderlijk zijn. Ik mag aannemen dat de beschikbaarheid van watertoevoer hier van doorslaggevende betekenis zal zijn.

Al schrijvend bedenk ik mij dat je er op enig moment (in de zomer) genoegen mee zult moeten nemen dat cheilanthes gewoon “verdord”omdat dat de gewone natuurlijke gang van zaken is en daarna weer terug komt als de omstandigheden weer optimaler zijn. Dat ben je als cactusliefhebber over het algemeen niet gewend van je planten.



Nu in eind december staan alleen C.tomentosa en C. feeii Asplenium er nog goed bij. Anderen zijn opgekruld.


Tijdens de eerste vorstperiode, begin januari 2009, is de temperatuur gedaald tot -5. Alleen de Asplenium forenziense staat er wat mij betreft nog “goed” bij.
Speciaal voor het publiceren van dit stukje heb ik nog wat extra foto’s toegevoegd van de varentjes. Als de temperatuur in de kas boven de 10 graden gaat komen wil ik voorzichtig met watergift beginnen en verwacht dan dat ze zich weer zullen herstellen van kou en droogte door ontrollen en nieuwe groei.
Han

vrijdag 30 januari 2009

Ervaringen van een cactusliefhebber deel 1.

In het voorjaar van 2008 kwam plantenmaatje Fons (varenman) bij mij (cactusman) langs met een boek waarin cactussen en cheilanthes gebroederlijk naast elkaar stonden afgebeeld.



Omdat ik een voorstander ben van wat diversiteit in mijn onverwarmde succulentenkas ontstond het idee om te bezien in hoeverre deze plantengroepen te combineren zouden zijn.
Er was direct enthousiasme. Gezien de verzorgingsbehoeften van dit bijzondere varengeslacht zou het mogelijk moeten zijn en weldra stonden er de volgende exemplaren : C.argentea, C.bonariensis, C.tomentosa, C.feeii, Pellea cordifolia en Asplenium foreziense. De laatste twee werden toegevoegd, omdat ze dezelfde verzorging zouden verlangen.


Met veel plezier begon ik aan dit verzorgingsexperiment. Gewapend met vernevelaar vertroetelde ik de nieuwkomers .Ze werden opgepot in een luchtig mengsel dat ik ook gebruik voor mijn cactussen met wat fijne bark er aan toegevoegd. Leuk is te zie hoe ze reageren op droogte, en het herstel na watergift. Als de watergift te laat kwam, verdroogde de punten van de nieuwe veren. Gedurende het voorjaar ging alles prima en er ontrolden zich steeds weer nieuwe veren, alleen de Asplenium ging achteruit. Inspectie van Fons ontlokte hem het commentaar: veel te nat! En wat kalk toevoegen. Tot in de zomer was het sukkelen met dit plantje en ik was al blij als er wat groen te zien was. Nu in november staat hij er goed bij en ben ik spaarzaam met de watergift voor dit exemplaar.
Toen er hogere temperaturen (boven de 25 C◦) in de kas kwamen, begonnen de problemen. Wat ik ook deed, je zag de planten alleen maar achteruit gaan. Toen ik het niet meer kon bedenken wat er aan de hand was, schoot Fons weer te hulp met zijn commentaar: houd er rekening mee dat varens over het algemeen een hekel hebben aan een warme wortelkluit. Wel dat kregen ze in mijn kas in die tijd zeker. Er zat niets anders op dat ze uit de kas te halen en toen ging het al snel beter. Pas toen de temperatuur zakte tot onder de 20 C◦ kwamen ze er weer in.

Nu, het is inmiddels half december 2008, is het moeilijk om ze volledig droog te houden. Ik wil graag dat ze erbij blijven staan zoals daarvoor. Met cactussen is dat geen probleem. Ook al staan ze in de winter volledig droog. Een beetje indrogen is bij sommige soorten wel te zien. Vooral de C. argentea is nu geheel opgekruld.

wordt vervolgd.................

zondag 25 januari 2009

Koningin Victoria en de varengekte.

Dat koningin Victoria en varens meer met elkaar verbonden zijn dan zo op het eerste gezicht lijkt, blijkt uit het volgende:

Prinses Victoria werd op haar 18e tot koningin gekroond.
Ze trouwde op 21 jarige leeftijd met haar neef, een Duitse prins, Albert von Saxen Coburg op 10 februari 1840 in de Koninklijke Kapel van St James Kathedraal.
Ondertussen was het verzamelen van varens een hype geworden, na de uitvinding van de Wardian Case, was zo langzamerhand iedere beetje gerespecteerde burger met het verzamelen van varens bezig. Het kwam er op neer dat men in het weekend de natuur in trok op zoek naar in het “wild”gevormde mutaties van bestaande varensoorten.
Zo vond Mr. James Cosh in Drymen, Stirlingshire in 1861 de eerste en originele plant, een mutatie van de vrouwtjesvaren, de Athyrium filix femina langs een onverharde weg. Een ideale combinatie van cruciatum en cristatum als mix. Deze plant bestond uit meerdere kronen, had echter geen sporen, maar was een steriele plant. Hij noemde de varen Athyrium filix femina “Victoriae”, naar de koningin.






De echtgenoot van Victoria, Albert overleed in 1861 op 42 jarige leeftijd. Voor Victoria was dat een enorme klap.
Ze hield zich niet aan de gebruikelijk rouwperiode van een jaar, maar stelde voor zichzelf een lange rouwperiode die maar liefst tien jaar duurde.
Tijdens deze rouwperiode en voor de rest van haar leven droeg ze enkel en alleen nog maar zwarte kleding en sieraden. Dat had een enorme impact op ieder die haar kende en respecteerde, maar ook op menig burger. Zo ging menigeen ook over op het dragen van zwarte kleding met zwarte sieraden. De sieraden werden gemaakt van git, zwart kienhout en/of van gemalen en in vorm gegoten hoorn. Maar het verzamelen van varens bleef “hot” .
En als met zoveel andere gebruiksvoorwerpen ontkwam ook het zwarte sieraad niet aan de hype. In de rouwperiode van Victoria werd zwarte kleding zo langzamerhand mode voor iedereen.
De kleding werd menigmaal opgesierd met een prachtige zwarte varenbroche.

Mauchline ware



“Mauchline Ware” is een algemene term voor de fabricage van kleine doosjes en houten andere houten voorwerpen die door vaklieden uit in een aantal dorpjes in Oost-Ayrshire in Schotland werden gemaakt vanaf de eerste helft van de 19e eeuw.Het eerste voorwerp werd oorspronkelijk gemaakt in Cumnock rond 1780 en de latere Mauchline ondernemingen haalden veel van hun ambachtslieden daar vandaan.
Met name het bedrijf W & A Smith (in Mauchline 1810-1939, het grootste bedrijf) legde zich o.m. toe op het decoreren van verschillende voorwerpen met onder meer varenmotieven.
De vervaardiging van een scala aan houten producten, welke later met de hand gedecoreerd moesten worden, vereisten verschillende fabricage- en innovatietechnieken waarbij gebruik gemaakt werd van specialistische machines. Hoofdzakelijk werd er met esdoornhout gewerkt. Aanvankelijk betrof het hout van esdoornbomen uit de directe omgeving. Later kwam het hout uit Ierland. Het hout werd voor verwerking tot onderdelen oven gedroogd (zeer ongebruikelijk in de tijd) en de vakmanschap van assemblage daarna van de machinaal gemaakte onderdelen was verbazingwekkend goed.
Op het hoogtepunt van fabriceren waren er honderden ambachtslieden in de omgeving van Mauchline in deze tak van industrie werkzaam. Er werden meer dan een miljoen kistjes vervaardigd. Het is belangrijk te vermelden dat het niet om exclusieve producten ging waarbij hoge kosten werden gemaakt, maar het was gewoon het betere “bulk” werk: Een zo groot mogelijke hoeveelheid producten maken, om ze tegen zo laag mogelijke kosten te kunnen afzetten.


De kistjes werden voor verschillende doeleinden gebruikt, meestal binnen het huishouden: Bewaren van thee, snuiftabak, naaigerei, speelkaarten, geld enz.
Er waren ook bedrijven die zich toelegden op het maken van voorwerpen met ronde vormen zoals eierdopjes, fotolijstjes, naaldenkokertje, of schaaltjes. Zelfs boekcovers met varenmotieven op hout werden vervaardigd.
Waar de Victoriaanse varengekte wel allemaal niet toe kon leiden!
Voor het decoreren met varenmotief werd aanvankelijk gedroogd echt varenblad gebruikt.In de wijde omgeving van Mauchline waren zg. "ferngatherers" bezig om in en aan randen van bossen varenveren te plukken en te drogen om aan de grote vraag te voldoen.
De gedroogde varenveren of onderdelen ervan werden met kleine speldjes vastgezet op het voorwerp. Middels een fixeerspuitje werd met de hand een bruine lak over de veren heen geblazen, vervolgens weer een laagje veren, opnieuw een laagje lak. Zo ontstond een bijna driedimensionaal effect van varenmotieven.
In tweede instantie werden ook kistjes gedecoreerd met varenmotieven in verschillende kleuren.
Vanaf 1900 werd van deze, zeer arbeidsintensieve, manier overgegaan op het beplakken van de voorwerpen met varengedecoreerd papier.
In Engelse antiekwinkels is nog wel eens wat op dit gebied te vinden.

woensdag 21 januari 2009

De Wardian case


Rond het begin 19de eeuw ontstond er in Groot-Brittannië bij een klein select groepje dames en heren een groeiende interesse voor varens. Reden hiervoor was de plotselinge interesse voor wetenschap: de industriële revolutie was zich volop aan het ontwikkelen, de drang naar het doen van nieuwe uitvindingen en het ontwikkelen van nieuwe technieken was erg groot. "Self made men" die winst maakten en rijk werden uit die nieuwe industrie die was ontstaan, hadden nu meer dan tijd en geld genoeg om een hobby te beginnen, de een had een nog excentriekere hobby dan de ander. Zo was er bij een jonge doktor, Dr Nathaniel Bagshaw Ward (1791-1868), woonachtig in Londen, een passie voor varens ontstaan.
Hij had echter een probleem. Voor het grootste deel gebruikten de Londenaren kolen als energie voorziening, zowel in de industriële sector maar ook in de privéhuishoudens. Je kunt je wel voorstellen dat een, toen al, miljoenen stad als Londen dagelijks onder een grote smoglaag verstopt lag en de milieu vervuiling extreem hoog was.

En als varens ergens niet tegen kunnen dan is het juist luchtvervuiling. Wat Dr Nathaniel Bagshaw Ward ook deed, zijn varencollectie was langzaam aan het wegkwijnen. Op een dag bemerkte hij bij toeval dat in één van zijn flessen die hij gedeeltelijk had opgevuld met aarde, om motten te kweken, varentjes begonnen groeien en er heel goed en gezond uitzagen. Hij trok hieruit de conclusie dat indien je varens in een afsloten fles zou planten, er een micro klimaat ontstaat waar het vocht door condensatie voor lange tijd gerecycleerd wordt en waar de luchtvervuiling geen enkele invloed op zou hebben. Hij liet in 1829 door een aantal vaklieden in een grote glazen kas(t) bouwen, waar hij zijn varencollectie in onder bracht. Met succes! Je kunt stellen dat hiermee de eerste "Wardian case" of paludarium zoals we dat vandaag noemen uitgevonden is.

Zoals in die tijd van uitvindingen al gebruikelijk geworden was, vroeg hij op zijn uitvinding patent aan. Hij startte daarna hij klein bedrijfje in het vervaardigen van "Wardian cases". Al snel werd bij die hogere klasse een en ander bekend en er ontstond een daarmee dé hype. Iedere burger met een beetje aanzien moest en zou een Wardian case met varens daarin hebben. Maar al snel bleek dat niet alleen de hogere klasse interesse voor de uitvinding van Dr Nathaniel Bagshaw Ward had. Ook de industrie zag mogelijkheden in om deze met name te gebruiken bij de import van exotische planten. Er was in die tijd ook sprake van grote Europese ontdekkingreizen. Al wat nieuw en exotisch op plantgebied was, kon verkocht worden op de Europese markten. Men had echter een probleem door de lange reizen op zee, met toen nog grotendeels houten schepen, ging 90% van de planten onderweg dood door aantasting van zout water en een gebrek aan zoet water. Bovendien werden ze tijdens de reis blootgesteld aan grote temperatuur schommelingen. De Wardian case bracht hier de oplossing. Deze uitvinding heeft er toe geleid dat nog steeds vandaag de dag Groot-Brittannië een van de beste botanische collecties ter wereld herbergt. Planten zoals de Rododendron en (toen) vele andere exoten die we vandaag als vanzelfsprekend in onze tuin aanplanten, hebben hun weg naar hier gevonden dankzij Ward's uitvinding en zijn passie voor varens.
Een moderne toepassing van het principe van een afgesloten eco systeem, is goed na te bootsen met een lege plastic waterfles, liefs zo'n geribbelde. Door de fles halverwege door te snijden ontstaat een "pot met deksel". Kwetsbare varens kunnen zo, tijdelijk, een onderkomen vinden door ze in de onderste helft op te potten en daarna de bovenste helft van de fles erop te schuiven. Ze kunnen zo ,goed beschermd, in het licht maar uit de zon geplaatst weken zonder verzorging. Het werkt perfect.
Ook gebruik ik dit systeem om (opgepotte) (kamer) varentjes bij langere afwezigheid veilig te stellen. Voor grotere planten zijn de lichtdoorlatende (transparente) Curverboxen ook zeer geschikt.

De Victoriaanse varengekte


Wie denkt dat het kweken en houden van varens een hype van deze tijd is, heeft het mis. Rond 1830, na het bedenken van de Wardian case was het verzamelen en houden van varens in Engeland een hype geworden. De term Fern craze of ook wel pteridomania genoemd was ontstaan. De eerste varenkwekerijen en verenigingen ontstonden, er werden zelf wekelijks uitstapjes georganiseerd om varens te gaan zoeken in de vrije natuur. Dit fenomeen plus de mensen die van wildroof hun beroep maakten, leidde ertoe dat hele gebieden waar eens varens in overvloed stonden plots bedreigde gebieden werden. Gelukkig werd op tijd ingezien dat hieraan een einde moest komen en kwam er een wetsartikel uitgevaardigd waarbij de wildroof van varens vanaf toen verboden werd. Heden te dage is dit wetsartikel nog steeds van kracht. Ook in Nederland heeft regelingen en bepalingen opgenomen in de wet, welke inheemse varens tot een beschermde plantensoort maakt.

Rond 1850 was in Engeland de hype op zijn hoogtepunt, en zelfs de industrie begon op de varengekte in te spelen. Eén van de eersten was William Brownfield eigenaar was van een gelijknamige aardewerkfabriek. Hij begon met het machinaal vervaardigen van kannen met varenmotief. Vlak daarna begon ook Dudson met het produceren van aardewerk van huishoudelijke aard met varenmotief als decoratie. Maar ook anderen richten zich op deze hype: De gietijzerfabriek Coalbrookdale maakte o.a. gietijzeren tuinsets en paraplustandaards. In het dorpjes rond het stadje Mauchline in Schotland gingen souvenirmakers massaal over op het toepassen van varenafbeeldingen op hun producten. Zo werden onder meer kistjes, kokertjes en andere attributen van varenmotief voorzien.


Je het zo gek niet bedenken........ bijna alles werd van een varenmotief voorzien: Sieraden, stoffen, glaswerk, meubels, tegels, serviezen en zelfs grafzerken ontkwamen er niet aan.

maandag 19 januari 2009

Een muurtje als een geschikte plek....




Het is duidelijk, niet alle varens houden van de volle grond.
Het maken an een afdak op een ander gedeelte van het terrein opende nieuwe perspectieven.
Het ging om een schuinoplopende plek. Het is zomer 2007.

Om de vloer onder het afdak een beetje waterpas te krijgen moest er flink wat grond worden afgevoerd. Vanzelf ontstond daardoor een vlak grondopppervlak met aangrenzend een afgegraven rechtopstaande zijkant van gewone blote grond....Om deze kant enigszins aantrekkelijk te maken metselde ik daar een muur met zitplaats, verderop liep het muurtje weg in het terrein. Als specie maakte ik een mengsel van wat witte cement, wat kalk en een flink gedeelte afgegraven grond.
In de herfst van 2008 bleek een gedeelte flink wat varengroei te vertonen. Nadere inspectie: het betreft de asplenium scolopendrium (tongvaren) w.s. dryopteris felix mas (mennetjesvaren) en Asplenium trichomanes (steenbreekvaren).
Dit mengsel geeft goede mogelijkdheden voor varengroei gezien het resultaat.
Mijn handen jeuken om nog wat meer aan muurwerk te maken, maar dat wordt werk voor de zomer van 2009.

Muurtjes en varens


Het volgende artikel heeft aanleiding gegeven tot het maken van een muurtje op het terrein.

Pteris species - Lintvaren
In Nederland en België zijn recent op (oude) muren diverse exotische varensoorten ontdekt. Daaronder ook Pteris cretica, een soort uit Zuid-Europa, die in de nieuwste editie van de Flora van Nederland (Van der Meijden 2005) is opgenomen. Lintvaren is in de 'lage landen' vooralsnog sporadisch aangetroffen, maar het aantal vondsten lijkt wel toe te nemen: Amsterdam (1953, 1957, 1987-1998), Leiden (1961), Maastricht (1968). Antwerpen (twee plekken, 2000-2005), Gent (2003-2005), Amstenrade (2005) en Delft (2005). Inmiddels blijkt, na onderzoek van Verloove/Van der Ham, dat een deel van de Pteris cretica-vondsten (steeds cultivars) betrekking heeft op Pteris multifida. Deze soort die uit Oost-Azië komt is in onze contreien een veel gekweekte kamerplant. Pteris multifida verschilt van Pteris cretica het duidelijkst door de gevleugelde bladsteel. De afbeelding in de nieuwe Flora betreft waarschijnlijk niet cretica maar multifida. Bij controle van het herbariummateriaal van de Leliegracht (1987-1998) blijkt het ook om Pteris multifida te gaan. Van de eerdere hoofdstedelijke vondsten uit 1953 en 1957 is dat niet meer na te gaan. Sam Segal ontdekte de varen tot tweemaal toe op de Da Costakade (supplement bij Gorteria 1(1962): 20), maar er is geen materiaal voorhanden.

zondag 18 januari 2009

De paden op de lanen in.............





Hoe mooi het stuk bos ook uitgroeide tot een varenbos, het bleek al snel dat het voor belangstellenden erg onduidelijk was waar je wel en niet mocht lopen. Dat gaf aanleiding tot het maken van een afweging tot het afperken van aangeplante groepen. Spelenderwijs onstonden in de zichtlijnen "paden". Het was een leuk gezicht, en uiteindelijk besloot ik de perken aan elkaar te koppelen middels een "route" of pad, de randen van de paden afgezet met takken. Daar waar het bos wat scherper omhoog liep was het handig om wat traptreden te leggen. Het materiaal daarvoor kon ik uit eigen bos halen en oogsten. Hier en daar moest er toch meer licht en lucht komen, dus wat werd er wat hout uitgedund. De stammen en takken deden uitstekend dienst.
En in de loop van de tijd "groeiden" de paden, onstonden de traptreden en werd de takkenwal hoger en hoger. Het is zomer 2008.





De houtwal en verdere aanplant


Halverwege het bosterrein startte ik met de aanleg van een takkenwal. Van een reuzenbamboesoort die verderop op een braakliggend terrein groeide oogstte ik met een zaag flinke bamboestengels. Met deze bamboescheuten maakte ik een begin voor de takkenwal door ze verspringend met ongeveer 80 cm verschil tegenover elkaar in de grond te slaan. Daartussen kon ik dan steeds takken en ander snoeiafval kwijt dat minder geschikt was om te verhakselen. Ook de gerooide klimopslierten zouden zo een vast ingrediënt gaan worden.
Enfin, klimop verwijderen, bosgrond omspitten en er blad doorheen werken werd een dagelijhks terugkerende daginvulling. Uiteidenlijk onstonden er duidelijke contouren van een takkenwal en had ik een nieuw aantal varensoorten een plek kunnen geven: o.a. Polystichum neolobatum, Polystichum proliferum, Dryopteris x remota, Dryopteris aff. Crispa, Dryopteris varia, Athyrium met. Nipponicum en Adiantum aleuticum.

Terug in Nederland heb ik online “boodschappen” gedaan bij Dirk Wiederstein, Fibrex en Rickard’s ferns. Voor al deze bedrijven geldt een goede snelle levering, goede kwaliteit echter de verzendkosten zijn aan de hoge kant. Zo heb ik Asplenium scol. Kayes Lacerated, een Athyrium uit de victoriae groep, Dryopteris monticola en nog wat minder goed in Nederland verkrijgbare soorten kunnen kopen om van de zomer weer mee te nemen.

Aan het begin van de zomervakantie, het is juli 2007, met de auto weer helemaal afgeladen vol met van alles op plantgebied met die uitzondering dat ook de pelargoniums van mijn vrouw mee op vakantie gingen. Die krijgen daar altijd een plekje in de zon op een verhoging tegen de gevel van het huis. Bij aankomst bleek opneiuw dat de natuur weer erg zijn best had gedaan. Maar zo goed dat alle aangeplante varens in het bos er meer dan prachtig bijstonden. Het stuk bos bleek uitstekend geschikt en mijn vertrouwen groeide voor verdere “exploitatie” om ook de rest van mijn varencollectie daar onder te brengen.
Eerst werd het weer grasmaaien, wieden,…….en deze zomer zou de overdracht van het perceel zijn en dat zou betekenen dat het gazen hekwerk gesloopt kon worden. Het bos zou dan echt bij ons terrein getrokken kunnen worden. We zagen er naar uit.
Een week later was het zover, de overdracht had plaats gevonden en zodra we terug waren zijn we direct begonnen met het slopen van het hekwerk. Het was een lust voor het oog om te zien hoe gaande het sloopwerk meer en meer zichtbaar werd hoe de overloop van terrein naar bos een natuurlijk verloop begon te krijgen.
De houten palen van het gesloopte hekwerk deden uitstekend dienst als uitbreiding voor de takkenwal. Het gaas hebben we afgevoerd.
Opnieuw moest er nog wel flink wat snoeiwerk gedaan worden. Langs het voormalige hekwerk stond veel braam, klimop. Deze vonden een nuttige plek in de takkenwal.
Een aantal Hortensia’s die langs onze kant van het hekwerk stonden, bleken nu te keurig op een rijtje te staan en kregen een nieuwe plek waardoor een meer natuurlijk geheel ontstond.
Dan werd ook steeds en plantplek gemaakt door klimop weg te snoeien, uit te spitten, de grond omspitten, mulchen met blad en gehakseld groen als laatste door de grond heen werken. Feitelijk maakte ik zo op de plekken waar varens werden aangeplant een dikke betere vochthoudende laag tussen de dieper wortelende bomen. Hier en daar mengde ik in de plantgaten nog wat beendermeel. Allerlei varensoorten die al jaren langs het hekwerk hadden gestaan kregen nu een nieuwe plek. Zo verhuisden o.a. Cystopteris bulbiferum en andere Cystopteris species, Polypodium vulgare, Dryopteris clintoniana, Athyrium ff plumosum, Cyrtomium species, Polystichum species, Asplenium soorten, maar ook een flinke grote Osmunda regalis kreeg een betere, strategische plek.
Ook de nieuw meegebrachte varens kregen een plek: Athyrium angustatum var. rubellum, Athyrium “Ghost” , Polystichum set. Diviliosum soorten, Dryopteris goldiana, D. monticola, D. stewartii en D. marginalis en de nog net voor vertrek gekochte Blechnum tabulare kreeg een verdiepte plek daar waar ooit een boom was omgewaaid en ontworteld.
Uiteindelijk staan er dan eind zomer 2007 bijna 200 soorten aangeplant.

Het zoeken naar geschikte plekken om aan te planten


Voor de aanplant van de eerste varengroepen heb ik eerst een geschikte plek gezocht op factoren licht/schaduw, bereikbaarheid voor regenwater en rekening houden met de uiteindelijk tot volwassen uitgegroeide hoogte.

Per geschikte plek. rooide ik twee tot drie vierkante meter klimop daar waar ik specifiek een varensoort wilde planten.
Bij deze, eerst van klimop vrijgemaakte stukken bosgrond, spitte ik grond die nogal aan de droge kant bleek twee spaaien diep door met aanwezig blad. De grond zelf lijkt het meest op de grond die in de provincie Limburg te vinden is. Grond die goed vocht vast kan houden: in droge periodes een droge afsluitbare bovenlaag vormt, waardoor verdere uitdamping en verdroging wordt tegengegaan, zodat de planten die diep genoeg wortelen over voldoende vocht kunnen beschikken. Vervolgens plantte ik van de meer gewone Dryopteris, Athyrium, Polystichum en Asplenium scolopendrium species een aantal groepen aan. Het was fantastisch te zien dat deze eerste varengroepen in het bos meteen zo natuurlijk aanwezig waren. Door de grond om de planten heen wat af te strooien met blad leek het net alsof ze er altijd gestaan hadden.

Een hakselaar zou goed hulp kunnen bieden om bepaald nuttig snoeiafval te versnipperen en een versnelde kans tot composteren te geven maar ook de plantgaten van extra mulch te voorzien.

Verder nuttig voor het afstrooien van aangeplante plekken. Het is nu mei 2007 mijn vakantieweek is omgevlogen. Ik nam me voor om begin juni nog een keer een week vakantie op te nemen om met dit verslavende werk verder te gaan.
Thuis in Nederland leek het me handig tot aanschaf over te gaan van een hakselaar. In het aanbod van hakselaars met afweging van prijs en kwaliteit bleek de hakselaar met walstechniek van de Lidl een hele goede keuze en heb deze dan ook aangeschaft. In de paar tussenliggende weken heb ik menig tuincentrum in de buurt waar ik woon afgestroopt op zoek naar nieuwe aanwinsten op varengebied.
Zo kon ik begin juni opnieuw met de auto volgeladen met plantgoed en hakselaar naar Frankrijk rijden. Aldaar aangekomen was ik erg benieuwd hoe het de aangeplante varens verging. Het was een geweldige verrassing dat ze er blakend van gezondheid bijstonden met prachtig uitgerolde mooie grote robuuste veren. Denk daarbij aan het lichte groen van Matteuccia orientalis, het rozebruin van Dryopteris erythrosora, het glanzend helder groen van Dryopteris buschiana, het bijna uitgerolde blad als het ware een cobra bij Asplenium scolopendrium en het donkergroen van Polystichum sett. "Plumosum bevis". Ook de Dryopteris dilitata stond er prachtig uitgerold bij. De geprepareerde grond waarin ze stonden voelde niet meer droog aan, maar lekker nattig droog, precies zoals het zou moeten zijn. Het sein stond op groen: Ik kon doorgaan met het rooien van klimop, het doorspitten van de grond en met het vermengen van de grond met blad. Het regenwater bleek op de plekken zonder klimop wel voldoende de grond in te kunnen dringen.
Mei en juni zijn echte groeimaanden en met op het terrein het gras tot aan mijn knieën werd het eerst tijd om het veld te maaien. Vervolgens de hakselaar geïnstalleerd en op snoeikarwei gegaan, er viel in het bos zelf nog wel een en ander aan takken weg te werken.
Ook was er flink wat braam opgekomen uit wortelopslag en verder stond er in het bos veel echt onkruid: flinke pollen gras en een soort klaverzuring met in hoog tempo kruipende wortelstokken en daar mee een potentieel gevaar voor het wortelgestel van de varens.

Her aandeel onnuttig snoeiafval groeide gestaag, het bracht me op het idee een houtwal te maken en ook van dit onnuttige snoeiafval een waardevolle bestemming te geven.

Het koesteren van de bijzondere kwaliteiten van het bos

Het is goed om je bos en zijn bewoners te kennen en denk eens na wat precies jouw bos voor hen de moeite maakt of welke kleine ingrepen het eventueel nog aantrekkelijker kunnen maken: oude bomen met holten, nestbomen van roofvogels, bronnen, bosranden, poelen, open plekken, takkenwal, insectenbloeiers… Ook cultuurhistorische elementen zoals een dreef, holle weg, kruis, oude boswal,… zijn de moeite waard. Deze markante elementen dragen bovendien in sterke mate bij aan het karakter en de belevingswaarde van je bos!
Laat in je bos wat plaats voor oude bomen! Ze hebben niet enkel een belangrijke natuurwaarde, maar ook een interessante landschappelijke waarde voor de omgeving. Oudere bomen zijn bovendien belangrijke zaadbomen.
Hakhout en middelhout zijn stukjes natuur, ontstaan door menselijke activiteiten
Imposante hakhoutstobben zijn ware cultuurmonumenten! In een hakhoutbos hebben de bomen één wortelstelsel met daarop verscheidene stammen. Dit komt omdat de scheuten regelmatig afgehakt worden, waarna de stronk weer uitschiet. Soorten kunnen een veel hogere leeftijd bereiken wanneer ze als hakhout behandeld worden dan als boom. Zo bereikt es als boom uitzonderlijk de leeftijd van 400 jaar, stobben van deze soorten zijn niet zelden 500 tot 1000 jaar oud. Ook hakhoutstoven van hazelaar kunnen tot 300 jaar worden.
Middelhout is de combinatie van een hakhoutlaag met opgaande bomen. Deze bosbedrijfsvorm was erg populair doorheen de eeuwen omdat hierin regelmatig brandhout kon gekapt worden en ook wat dik werkhout kon geoogst worden.
Nachtdieren in het bos: Vleermuizen zijn bosbewoners en gaan na zonsondergang op jacht naar nachtvlinders en insecten. Insectenbomen zoals linde, Europese vogelkers en zoete kers
trekken deze dieren aan. Boomholtes (natuurlijke spleten en oude nestholtes van
spechten) fungeren als verblijfplaats.
En natuurlijk zullen de varens niet ontbreken. Een gezond en goed onderhouden bos kan talrijke varensoorten herbergen.

Het gebruik maken van gratis natuurlijke verjonging.


Daar waar via het spontane proces van natuurlijke verjonging hetzelfde resultaat bereikt kan worden dan met de aanschaf van nieuwe aanplant is stukken goedkoper. Bovendien resulteert het gebruik van natuurlijke verjonging met standplaatsgeschikte soorten in een duurzamer bos: het materiaal is zeer goed aangepast aan de lokale omstandigheden.
Het spreekt voor zich dat natuurlijke verjonging enkel toegepast kan worden waar het mogelijk en zinvol is. Dit betekent dat er zich genoeg zaailingen van goede kwaliteit en/of de gewenste bomen en struiken in je bos vestigen. Wil je een deel van je bos natuurlijk verjongen, dan houd je best rekening met de aanwezigheid van zaadbomen in de buurt.
Over reeën, konijnen, muizen en hazen…
Vraat- en veegschade door wild kan de verjonging van jonge bomen
en struiken sterk beperken. Investeren in een raster of individuele bescherming van plantsoen bij een hoge wilddruk is soms noodzakelijk. Dit brengt echter grote kosten met zich mee.
Reeën vinden lijsterbes en scheuten van jonge eik uitermate aantrekkelijk. Waarom niet eens verjongen met berk of zwarte els, daar zijn deze beestjes heel wat minder happig op! Ook het ontwikkelen van braamstruwelen kan de aandacht van het reewild afleiden.
Een open plek maken in je bos met als doelstelling een ecologische meerwaarde is geen kaalslag, maar brengt net meer structuur en diversiteit met zich mee.
Als je regelmatig in je bos werkt, worden mensen dat ook gewoon, en kun je de communicatie gewoon mondeling voeren!

Ruimte voor inheemse boom- en struiksoorten


Een bosecosysteem waarvan de basis gevormd wordt door inheemse boomsoorten is
stabieler dan een bos waarin uitheemse boomsoorten overheersen. Inheemse boomsoorten
zijn immers veel beter aangepast aan ons klimaat en onze bodemomstandigheden.
Bovendien dragen inheemse bomen meer bij aan de biodiversiteit, omdat er een groot
aantal dier- en plantensoorten aan gebonden zijn.
Wat is er eigenlijk mis met uitheemse boomsoorten? Uitheemse boomsoorten kunnen het inheemse bos in gevaar brengen.
We denken hierbij bijvoorbeeld aan Amerikaanse vogelkers die onze bossen overwoekert ten koste van de gevarieerde soortensamenstelling en de bijhorende levensgemeenschappen. Onder het dichte bladerdek van deze boom kunnen geen andere struiken of bomen kiemen en groeien. De Amerikaanse vogelkers verspreidt zich zeer snel, groeit op bijna elke bodem en is zowat ongevoelig voor vorst, droogte en ziekte. Hij wordt niet voor niets ‘bospest’ genoemd!
Ook Amerikaanse eik concurreert veel inheemse soorten weg. Deze boomsoort verjongt zich massaal in de buurt van zaadbomen en verdrukt de zaailingen van andere soorten. Volwassen bomen werpen een diepe schaduw, de bladeren verteren traag en vormen een dik strooiselpakket. De bomen kunnen ook in de kronen groeien van volwassen bomen van
andere soorten en domineren in de bovenetage. Het resultaat is een monocultuur van Amerikaanse eik.
Naast deze agressieve exoten zijn er nog een aantal minder bedreigende uitheemse soorten. Naaldbomen als Corsicaanse den, lork, douglas en fijnspar kunnen met hun moeilijk afbreekbaar strooisel de kwaliteit van de bosbodem sterk verminderen en het andere soorten moeilijk maken om er te groeien. Toch zijn ze lang niet zo lastig als de agressieve exoten
en veel makkelijker te beheren. Als je ze afzaagt vormen ze geen nieuwe scheuten en sterven ze af!
Een wereld van verschil…De inheemse zomereik herbergt bijna 300 verschillende soorten
insecten, waarvan er een 70-tal gebonden zijn aan de zomereik zelf. Een Amerikaanse eik telt slechts een 30-tal insectensoorten.
Ook berken en wilgen tellen een 250-tal insecten, terwijl met de uitheemse soorten plataan en paardenkastanje minder dan 5 soorten geassocieerd zijn!
Paden dienen niet alleen de mens. Ze vormen voor sommige planten en dieren een ideale leefomgeving. Zorg voor een geleidelijke overgang tussen het bos en de paden, talrijke vlinders en reptielen zullen je er dankbaar voor zijn.

Dood hout, noodzakelijk voor een gezond en soortenrijk bos

Voor vele bosorganismen is dood hout van levensbelang: ze zijn er voor hun voortbestaan afhankelijk van. Duits onderzoek heeft uitgewezen dat in een gezond loofbos 5.000 tot 7.000 soorten dieren en planten voorkomen. Daarvan is een derde afhankelijk van dood hout, als voedingsbron of als nest- of schuilplaats. Denk hierbij aan de specht, het vliegend hert, vleermuizen,... maar ook ontelbare insecten- en paddenstoelensoorten. Afgebroken dood hout brengt bovendien heel wat voedingsstoffen in je bos voor de
levende bomen en planten. De slagzin ‘dood hout brengt leven in het bos’ klopt als een bus!
Het aandeel dood hout in je bos verhogen kost je geen werk!
Integendeel: laat snoeihout liggen, laat hier en daar een dode boom staan en laat het
verwijderen van wegkwijnende bomen die geen concurrentie betekenen voor potentiële toekomstbomen tijdens de dunningen achterwege (hoogdunning). Wil je nog een
stap verder gaan dan kun je ook actief het aandeel dood hout in je bos verhogen door
ringen, vellen of omlieren.
Stormschade biedt kansen voor natuurlijke bosbeelden.
Omgewaaide bomen leven vaak nog enkele jaren. Daarna sterven ze stilaan af, waardoor dood hout vanzelf ontstaat. Amfibieën en insecten houden van de poeltjes onder deomhoogstekende wortels. De open plek biedt bijkomend kansen voor natuurlijke verjonging.
Zijn dode bomen gevaarlijk voor het bos?
Nee! Kwijnende of afgestorven bomen uit de nevenetage of onderetage zijn geen concurrenten voor waardevolle bomen. Ook de geruchten dat dode bomen broeinesten zijn van schadelijke schimmels en insecten is niet relevant. Echte epidemieën zijn uiterst zeldzaam Bovendien is de beste remedie hiertegen een zo gevarieerd mogelijk, gemengd bos met daarin een natuurlijk aandeel dood hout.
Zuivering is een negatieve selectie in een jong bestand: zwakke, misvormde en zwiepende
bomen worden afgeknikt of afgehakt. Een zuivering verhoogt de lichttoevoer, maar heeft soms als nadeel dat de onderste takken niet snel genoeg meer afsterven. Afknikken heeft een groot voordeel: het geknikte stuk blijft deels in verbinding met het onderste stamstuk, waardoor de verdamping blijft doorgaan en de boom minder vitaal terug zal uitschieten.
Vormsnoei is het corrigeren van de groeivorm van een jonge loofboom door het wegnemen
van vorken en probleemtakken (bij voorkeur voor ze dikker zijn dan 3 centimeter).
Hierdoor ontstaat een rechte onderstam. Bekijk hierbij de boom van boven naar onder:
gebreken in de kruin worden eerst verholpen, pas daarna wordt lager op de stam ge
keken. Deze ingreep is overbodig zolang er een honderdtal goedgevormde bomen per
hectare staan! Vormsnoei van naaldhout is niet gebruikelijk.
Bij opsnoei worden de onderste takken van een boom verwijderd om in de toekomst takvrij hout te bekomen. De noodzaak is afhankelijk van de boomsoort en de dichtheid in de jonge fase.

Uitdunnen is goed voor de ontwikkeling van een rijp en gevarieerd bos


Dunnen is zowat de belangrijkste beheermaatregel die je als bosbeheerder ter beschikking
hebt om de bosontwikkeling te sturen. Bij een dunning worden een aantal bomen gekapt
of geveld en deze houtoogst levert meestal wat centen op. De overblijvende bomen krijgen
daardoor meer groeiruimte, waardoor de economische kwaliteit en de stabiliteit van je
bos verbetert. Dunnen laat je ook toe om te sturen in de menging van je bos. Bovendien
brengt een dunning ook licht op de bodem. Hiermee ontstaat ruimte voor verjonging, voor
kruiden en struiken, en voor de op licht en warmte gestelde diersoorten.
Van laagdunning naar hoogdunning…
Laagdunning: je kapt de slechte en kwijnende bomen. Deze ingreep zal echter niet veel veranderen aan de verdere ontwikkeling van je bos, het is niet meer dan je bos ‘opschonen’.
Hoogdunning: je zorgt voor meer kroonruimte voor de allerbeste bomen in je bos, door het kappen van de directe concurrenten van deze bomen.
Selecteer hier en daar ook bomen met holtes en lage takken of houd een zeldzame boomsoort in menging! Deze bomen kunnen wel een belangrijke esthetische, cultuurhistorische of ecologische waarde hebben. Ook lichtboomsoorten kunnen in menging met schaduwboomsoorten gehouden worden door ze voldoende ruimte te geven.

De zorg voor voldoende structuur………………….

In een structuurrijk bos is een boomlaag, een struiklaag en een kruidlaag aanwezig, de bomen hebben verschillende afmetingen en leeftijden en er staan verschillende boom- en
struiksoorten door elkaar (menging). Dergelijk bos, dat de natuurlijke bossamenstelling benadert, beschikt over een grote stabiliteit: de draagkracht ten aanzien
van verstoringselementen is zeer groot. Dit betekent dat er in een ecologisch stabiel bos minder kans is op risico’s als ziektes, plagen, stormschade,…
Bovendien biedt zo’n gevarieerd bos levenskansen aan veel verschillende dieren en planten: een duwtje in de rug van de biodiversiteit! Zorg dat er op de meeste plekken in je bos een onderetage van verschillende struiken aanwezig is. Jonge kwalitatief goede boompjes uit onder- of nevenetage kunnen op termijn een nieuwe boomlaag vormen. Het mengen van boom- en struiksoorten kan gebeuren door stams- of groepsgewijze menging: meng soorten die elkaar niet verdringen of plant verschillende boomsoorten groepsgewijs aan.
Heb je een groter boscomplex, dan krijgen monotone vlakken een betere structuur door het maken van kleine en grotere open plekken in je bos. Open plekken kunnen er ook vanzelf komen door bijvoorbeeld een storm. Sommige dieren zijn afhankelijk van de warmte op de open plekken, lichtminnende planten voelen er zich thuis en voor jezelf is het een
welkome afwisseling in het dichte bos: er ontstaan leuke vergezichten, doorkijken en zonnige plekken!
Een geleidelijke overgang van bos naar weide of akker,tussen open veld en bos, is nochtans interessant en nuttig voor vele plant- en diersoorten! Zowel soorten uit bos, open terrein als specifiek in bosranden komen er aan hun trekken. Ideaal dus als je een bezoekje van onder meer dagvlinders, vogels, insecten en amfibieën waardeert. Een ideale bosrand bestaat uit een mantel met struiken en een zoom van hoge meerjarige kruiden: laat een eerste zone open voor de ontwikkeling van een kruidlaag/ruigte, vervolgens kun je een struiklaag aanplanten of spontaan ontwikkelen, pas daarna komen de hoofdboomsoorten die de boslaag gaan vormen.
Bosranden vragen echter ook onderhoud. De kruidlaag moet regelmatig gemaaid worden omdat die anders gaat verbossen en de struiklaag moet periodiek worden afgezet, anders wordt het een boomlaag. Mierenhopen duiden op een goed ontwikkelde bosstructuur! De bosmier, die o.a. van bladluizen leeft, komt voornamelijk voor op zandgronden op de overgang van schaduwrijk naaldbos naar licht loofbos.

Informatie bosbeheer algemeen


Van een Vlaamse internetsite heb ik nuttig gebruik kunnen maken van informatie m.b.t. onderhoud en inrichting van een bosperceel. De economische aspecten die in de folder werden genoemd waren voor mij minder van toepassing. Hieronder lees je het door mij aangepaste artikel, uitgangspunt voor de verdere benadering van onderhoud, beheer en beplantig van mijn bosperceel. Voor duurzaam en natuurlijk bosbeheer bestaan ellenlange en complexe definities. Je kunt er honderden pagina’s over lezen of er een filosofisch boompje over opzetten. Maar in de praktijk betekent duurzaam bosbeheer vooral dat je als beheerder via weloverwogen en geplande ingrepen op termijn het gewenste bosbeeld ontwikkelt. Hierbij wordt zowel de ecologische, economische als sociale functie van het bos in overweging genomen met als gevolg een ecologisch interessante opbrengst.

Duurzaam bosbeheer is niet synoniem voor ‘natuurbeheer’. Wel ga je als beheerder van uit om zoveel mogelijk de natuurlijke processen en het bestaande bosecosysteem te benutten.

Uitgangspunten:

A Zorg voor voldoende structuur in het bos.

B Dunnen: dé boodschap voor de ontwikkeling van een rijp en gevarieerd bos
.
C Verhoog het aandeel dood hout in je bos: staand en liggend, dik en dun.

D Geef veel ruimte aan inheemse boom- en struiksoorten.

E Maak gebruik van natuurlijke verjonging.

F Koester de bijzondere kwaliteiten van je bos.


vrijdag 16 januari 2009

Tussen februari en mei





In mei had ik opnieuw een week vakantie. Tot dan maakte ik thuis in eigen tuin gebruik van de mogelijkheid om een flink aantal varensoorten bijeen te verzamelen.
Grotendeels ben ik daarbij ruw te werk gegaan: eerst werd een gehele varenplant uitgespit, zo kon ik beter zien uit hoeveel kronen de plant bestond om ze vervolgens met een "Spear en Jackson" spade grofweg in drie of vier delen te splitsen. Met name Dryopteris-, Polystichum- en Athyriumsoorten heb ik op deze manier "mishandeld". Afhankelijk van de oogst heb ik stukken van de betreffende varensoort opgepot. Eind april kon ik dan ook met een flinke autovracht varens naar Frankrijk rijden.


Om van het bosperceel een varenbos te maken ben ik zorgvuldig te werk gegaan en ben ik me allereerst gaan verdiepen in de varenboeken van Martin Rickard (de complete gids voor tuinvarens 2001), Sue Olsen (encyclopia of garden ferns 2007), Reginald Kaye (Hardy ferns 1968) en John Kelly (Ferns in your garden 1991) om er achter te komen aan wat naar hun mening en ervaring "woodland"aan moet voldoen om varens een geschikte plek te geven.

Het bosterrein loopt op onder een hoek van 30 graden met hier en daar een flinke verdieping op verhoging, op bepaalde plekken dichter en op andere plakken minder dicht bebost. Ook liggen er enkele bomen, omgewaaid en inelkaar gevorkt op elkaar.

Ik kom tot de conclusie dat er voor bijna elke winterharde varensoort wel een ideaal plakje te vinden of te maken is, mits op de gedeeltes waar ik wil aanplanten de klimop voor een deel wordt geëlimineerd.


Het varenbos



De hele natuur en met name al dat wortels heeft, heeft mijn belangstelling.
Daarbij behoren de varens tot mijn grootse liefhebberij. De afgelopen jaren heb ik in mijn tuin in combinatie met bloeiende planten flink wat varensoorten aangeplant.
Toen ik enkele jaren geleden in de Correze in Frankrijk een huisje kon kopen met een stukje grond, heb ik daar op bescheiden wijze mijn hobby voort kunnen zetten.
Zo'n twee jaar terug kwam ik er toevallig achter dat aangrenzend aan het terrein een perceel bos te koop stond. Tot dan had ik aan de "bosrand"al een soort varentuin gemaakt door er uit Nederland meegenomen varens aldaar aan te planten. Het leek me geweldig om dit gedeelte met een stuk bos uit te breiden. Ik heb er dan ook niet lang over na hoeven te denken om dit stukje bos van 2000 m2 bij ons terrein te betrekken.
Na tekenen van een voorlopig koopcontract en vooruitlopend op overdracht van het perceel, kreeg ik toestemming van de eigenaar om daarop alvast enig werk te verrichten. Mijn handen jeukten en er bleek een hoop werk te doen.
Dat in het verleden genomen beslissingen niet altijd gunstig zijn voor de toekomst had dan ook betrekking op dit geheel. In het verleden had ik namelijk na onderhoud van het terrein menigmaal het groenafval over de omheining gegooid om het op een gemakkelijke wijze kwijt te zijn. Een hoop werk was op bepaalde plekken dan ook letterlijk het geval.
In februari 2007 ben ik begonnen met het rooien van tig vierkante meters braamstruiken. Gewoon het ouderwetse snoeiwerk: Met de hand de verwilderde bramen wegknippen, wortles uitspitten, op een grote hoop en de fik erin. Daarna bleek er ook een flinke hoeveelheid ander afval in de vorm van oud ijzerwerk afgevoerd moest worden. En tot slot de berg groenafval welke ik zelf veroorzaakt had, heb ik met schep en kruiwagen beetje bij beetje weg kunnen krijgen. En als laatste kon ik vaststellen dat de gehele bosbodem was voorzien van een dikke laag klimop. Ook daar zou in het belang van een andere plantensoort drastische maatregelen moeten worden genomen. Het eerste plantgat dat ik spitte leverde veel klimopwortel op met daaronder zeer droge grond.
Er viel dus nog een hoop te schonen en ook moest ik aan grondverbetering doen, eer ik mijn eerste varens daar durfde aan te planten.
Positief was het constateren van een dikke bladlaag, het bos bestaat voornemelijk uit eiken met hier en daar een dennenboom ertussen. Aan de randen staat hazelnoot.